Terug naar de startpagina. Oude Raadhuis met torentje en bordes uit 1806. werd als raadhuis tot 1963 en sinds 1990 gebruikt als huisvesting voor de Heemkundekring en VVV. Heilige Luciakerk, neogotische kerk uit 1859 gebouwd door H.J. van Tulder. Brits militaire begraafplaats en laatste rustplaats voor 665 Britse 
		militairen Televisietoren Mierlo is een 105 meter hoge zendmast uit 1957. Kasteelboerderij aan de Kasteelweg uit omstreeks 1700 behoorde oorspronkelijk
 bij Kasteel Mierlo. De huidige standerdmolen zou gebouwd zijn in 1640 en stond op het hei-eind. In 1858-1860 werd de molen overgeplaatst naar de dorpskern van Mierlo. Patronaatsgebouw uit 1914, het familiewapen bevindt zich boven de ingang.
        Kasteel Myerle, informatie Lettertype verkleinen    Lettertype herstellen     Lettertype vergroten    
logo 4-5 mei, steentjes
Vreemden gesneuveld voor onze vrijheid,

begraven op de Erebegraafplaats Mierlo
  

  Robin Ordell  



Fernie Bemister Stewart

Luitenant Fernie B. Stewart.

De in 1913 geboren Fernie B. Stewart werkte bij Georgs Weston Company Ltd in Ottawa in de jaren voordat de oorlog in Europa uitbrak. Hij was getrouwd met Jean Brown en zij hadden een dochtertje Florrie Jean. Ook had hij twee broers die ook allebei in het leger diende. De ene bij de Royal Canadian Air Force (RCAF) en de ander bij de Royal Canadian Navy (RCN), verder had hij twee zussen.

Bericht van sneuvelen van
Fernie B. Stewart.
In 1939 melde hij zich bij het leger en werd op vrijwillige basis uitgezonden naar het Britse leger en diende daar in Engeland en IJsland. In 1943 kwam hij terug naar Canada om zijn officiers opleiding te volgen. In november 1943 werd hij luitenant in het Koninklijk Canadese Infanterie Korps. Het Britse leger had een ernstig tekort aan jonge officieren voor zijn infanterie regimenten. Het Canadese leger daarentegen had door de enorme belangstelling om in dienst te gaan een overschot aan kapiteins en luitenants. De Canadese en Britse autoriteiten besloten eind 1943 tot een, door de parlementen van beide landen goedgekeurde, overeenkomst op grond waarvan de goed opgeleide Canadese kapiteins en luitenants, op basis van vrijwilligheid, konden worden gedetacheerd bij onderdelen van het Britse leger. Met andere woorden, ze werden uitgeleend aan Engeland. Daarom werden ze “Canloans” genoemd, wat wil zeggen “geleend van Canada”.

Zo werd ook Fernie B. Stewart een Canloan en werd hij toegevoegd aan het negende bataljon van de Cameronians, het Schotse gewerenonderdeel van het Engelse leger. Dit bataljon nam deel aan de landingen in Normandië juni 1944 en werd ingezet voor de bevrijding van de Benelux landen eind 1944 en 1945. Op 28 september 1944 was Fernie B. Stewart bij een actie betrokken en sneuvelde daarbij op 31 jarige leeftijd. Hij kreeg een tijdelijk graf en werd op 17 juli 1945 begraven op Mierlo War Cemetery, één van de drie Canadese landmacht soldaten die daar begraven liggen.

Locatie graf Luitenant Fernie B. Stewart
Mierlo War Cemetery.
Het graf van Fernie B. Stewart werd door het gezin van Noud van der Aa geadopteerd. Marij, dochter van Noud, weet nog goed dat ze als klein kind regelmatig meeging naar de begraafplaats om het graf te bezoeken en te onderhouden. Ook bij de dodenherdenkingen waren ze steevast aanwezig. Ook al was het harstikke koud, ze mochten (of moesten) mee. Dan werd er altijd een bloem op het graf gelegd. Ook weet ze nog dat de moeder en oma van Fernie B. Stewart het graf kwamen bezoeken. De familie van der Aa, ging ze ophalen op Schiphol en begeleidde hen naar de begraafplaats. Marij vertelt:

In de jarig 50 kwamen zijn mum en granny (moeder en oma van Stewart) op bezoek om zijn graf te bezoeken.
Wij als gezin haalden hun af op Schiphol. Voor ons als kinderen een wereldreis en wat een belevenis was dat, al die vliegtuigen.

Grafsteen Fernie B. Stewart.
Toen mocht je nog op het platform!!
Met onze enkele woordjes Engels, die we geleerd hadden van onze ouders, verwelkomden we ze om daarna met 7 personen in een Volkswagen ( kever) naar huis te rijden. Gelukkig was er een kattebak, een ruimte achterin de auto, waar om gevochten werd wie erin mocht!!!!

Enige jaren later kwam er weer familie van Fernie B. Stewart naar Nederland om het graf te bezoeken. Ze kwamen op eigen gelegenheid naar Mierlo en zochten naar de familie die het graf geadopteerd had. Marij vertelt:

Mijn ouders waren overleden toen er weer familie van Stewart vanuit Canada naar Mierlo kwamen. Ze wisten niet waar ze info konden krijgen over de familie die het graf geadopteerd hadden. Dus gingen ze naar het gemeentehuis waar ze in gesprek raakten met een ambtenaar dat was Dre Bemelmans. Die kende het hele dorp, en ons vanuit het verenigingsleven, dus wist hij te vertellen dat het mijn meisjes- achternaam was waarnaar ze zochten.
En dan staan er ineens twee Canadezen bij ons aan de deur…..
Na een gesprek in het Engels gingen mijn man, die toevallig thuis was en ik daarna met hun naar het ereveld. Na koffie en lunch vertrokken ze; heel tevreden.
Het was een bijzondere ontmoeting!

Elke keer als ik bij de dodenherdenking op het ereveld ben, denk ik terug aan die ontmoetingen, vooral de eerste; het zal je zoon of kleinzoon maar zijn die zo jong is overleden en zo ver weg!

naar boven



Gerardus Marinus Stönner

Rinus (G.M.) Stönner.


Gerard Stönner werkte bij een bedrijf uit Pernis en werd uit hoofde daarvan uitgezonden over heel de wereld. In 1924 woonde hij met zijn vrouw Anna van Slogteren in Alexandrië (Egypte) en daar werd op 24 augustus Rinus geboren. Zijn broer Fred werd in 1925 geboren. In 1927 woonde het gezin in Voorschoten en daar werden zus Nanda en broer Karel geboren. Rond 1931 verhuisde het gezin naar New Brunswick in Canada waar vader Gerard een nieuwe fabriek opzette. Daar bleef het gezin wonen na het overlijden van vader in 1941.

Ondertussen was de Tweede Wereldoorlog uitgebroken en had de Nederlandse regering in ballingschap in Londen in 1941 een besluit uitgevaardigd dat alle Nederlandse mannen tussen de 19 en 42 jaar die in het buitenland woonden – voor zover dat geen bezet gebied betrof - en voor zover ze niet in werkelijk dienst waren, verplicht gesteld werden zich in te schrijven als gewoon dienstplichtige. Zij waren gehouden dienst te verrichten bij de land- en zeemacht voor de duur van de oorlog of zoveel langer als de Nederlandse regering dat nodig zou achten. De Nederlandse en Canadese regering waren overeengekomen dat er een Nederlands bataljon op Canadees grondgebied werd opgericht waarin dienstplichtigen en oorlogsvrijwilligers uit de V.S. en Canada werden opgeleid. Deze militairen droegen als herinnering aan hun afkomst en opleidingsplek een oranje Canadees esdoornblad op hun mouw.

Eind 1942 meldden Rinus en zijn broer Fred zich hier ook. Na hun opleiding vertrokken ze naar Engeland, naar het Wrottesley Park in Wolverhampton, het basiskamp van de Nederlandse Prinses Irene Brigade. Fred zou later bij gevechten in Vlaanderen gewond raken. Hij werd opgevangen door familie van zijn moeder in Nederland en keerde later terug naar Canada.

De Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene' was een Nederlands legeronderdeel dat voortkwam uit Nederlandse troepen die in mei 1940 naar Engeland konden ontkomen en verder bestond uit Engelandvaarders en Nederlanders uit het buitenland die bij de Brigade hun dienstplicht vervulden of zich vrijwillig bij de Brigade meldden. De sterkte van de Brigade schommelde tussen de 1200 en 3500 man.

Rinus werd ingedeeld bij Gevechtsgroep 1, die bestond onder andere uit een afdeling Nederlandse parachutisten. Rinus kreeg zijn opleiding hiervoor in Netheravon. De verwachting was dat deze groep als de invasie begon, bij de eerste groepen behoorde die zouden worden gedropt. Toen op 6 juni de landing in Normandië begon werd deze verwachting niet bewaarheid. Pas in augustus 1944, dus geruime tijd na D-Day, landde de Brigade met 1200 Irenemannen te Arromanches in Frankrijk. . Gevechtsgroep 1 functioneerde als infanterie van de Prinses Irene Brigade toen deze zich aansloot bij de Britse 6e luchtmachtdivisie van het tweede Britse leger in Normandië.

Locatie graf Rinus Stönner
Mierlo War Cemetery.
In oktober 1944 bevond de groep van Rinus Stönner zich aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal bij Oirschot. Oirschot was nog bezet door de Duitsers. De Prinses Irene Brigade moest voorkomen dat de Duitsers het kanaal zouden oversteken. De staf van de brigade kreeg op 20 oktober het bericht dat de Duitsers Oirschot hadden ontruimd. Het eerste peloton van de Gevechtsgroep 1 kreeg de opdracht om in de vroege ochtend van zaterdag 21 oktober een verkenningspatrouille over het kanaal te sturen om na te gaan of er nog Duitsers waren. Op de zuidoever had de eenheid twee lichte mitrailleurs in stelling gebracht en een 2-inch mortier, omdat er gedurende twee etmalen geen vijand was gezien. Omstreeks 5 uur in de ochtend werden de mannen van de patrouille met drie rubberbootjes overgezet. Afspraak was dat het kanaal in stilte zou worden overgestoken, dit hield in dat er alleen geschoten werd als dat echt nodig was. Toen de bootjes ongeveer halverwege waren, klonk er, tot ieders verbazing, van dicht bij mitrailleurvuur vanaf de noordzijde. Het vuur werd beantwoord door de dekkingsgroep op de zuidoever. Het vijandelijke vuur verstomde, maar al snel bleek dat het bootje waarin Rinus Stönner zat lek was geschoten. Rinus en zijn korporaal Bodes waren te water geraakt. Stönner was gewond geraakt. De korporaal was niet gewond en alert genoeg dat hij Stönner onmiddellijk te hulp schoot en erin slaagde hem zwemmend mee te nemen naar de veilige oever aan de zuidkant ter hoogte van De Heuvel.
Grafsteen Rinus Stönner.
Daar werd hij op een brancard gelegd en met een ambulance jeep gereed die naar het Binnenziekenhuis aan de Vestdijk in Eindhoven bracht. Bij het onderzoek daar bleek dat hij door mitrailleurkogels zodanige verwondingen aan rug, longen en ingewanden had, dat medisch ingrijpen niet meer mogelijk was. Rinus Stönner overleed op 20-jarige leeftijd in de vroege ochtend van 22 oktober 1944, 2 dagen voor de officiële bevrijding van Oirschot.
Stönner werd begraven op de Gemenebest begraafplaats in Mierlo. Het feit dat zijn familie in Canada woonde zal daar zeker een rol bij hebben gespeeld. Hij is daarmee de enige soldaat met Nederlandse nationaliteit op deze begraafplaats.

impressie van de Stönner-Meijwaard brug
(bron: West 8 Urban Design & Landscap Architecture/Prinses Irene Brigade).
Klik op de afbeelding voor de gerealiseerde brug.
De gemeenteraad van Oirschot heeft besloten om de fiets- en wandelbrug over het Wilhelminakanaal te vernoemen naar Rinus Stönner en Willem Meijwaard, beiden gesneuveld bij de bevrijding van Oirschot. Deze brug is in mei 2020 geopend. Bij de brug staat ook een luisterzuil van de Liberation route. U kunt de tekst daarvan hier beluisteren.

(tekst met dank aan website Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene’)

naar boven


John Bruce Millar

John Bruce Millar.

Veel gebouwen in de omgeving van de spoorwegovergang tussen Mierlo en Mierlo-Hout hebben van de gevechten rondom 21 september veel te lijden gehad. Bijvoorbeeld de schoenwinkel van Coolen op de hoek van de Hoofdstraat en de Parallelweg. Daar waar nu de Houtse Bazaar in gevestigd is.
Schoenwinkel Coolen op 22 sept 1944,
voor de winkel restanten vernielde bomengalerij.
De winkel had al zwaar te verduren gehad onder andere door plundering door de Duitsers. Nu was de bomengalerij voor de winkel door terugtrekkende Duitse pantservoertuigen omver gereden en waren vrijwel alle winkelruiten gesneuveld.

In dit pand woonde Francien Coolen die toen een tiener was. Van haar is het volgende verhaal:
Vrijdagmorgen 22 september begon de aanval van de Engelsen vanuit Mierlo rond half zeven en hoorde ik overal schieten. Ik hoorde ook een geluid vlakbij. Voorzichtig besloot ik te gaan kijken en ging naar de werkplaats op de hoek van ons huis aan de Parallelweg.

Francien Coolen op de Erebegraafplaats.
Ik geneerde me, want sprak toen nog geen woord Engels. Dat bleek ook niet nodig, want de man was een Nederlands soldaat van de Irene- brigade die voor de Engelsen een verkenning uitvoerde. Ik zag Duitsers over de spoorbaan rennen en sommige gingen met mitrailleurs tussen de rails liggen. Anderen renden met Panzerfausten (anti-tank wapens) door de spoorsloot. Ook zag ik door de witte ster op de tanks dat het Engelsen waren die mijn richting uitkwamen. Langs en achter de tanks zag ik ook Engelse soldaten lopen. Het was een afschuwelijk gezicht want ik zag dat zowel Engelse als Duitse soldaten geraakt werden en bleven liggen.

Tijdelijke graven Slegersstraat in Mierl0-Hout.
Sommige Duitsers bleven vuren tot de tanks misschien twintig meter van ze af waren. Dan gooiden ze hun mitrailleur [MG 42] weg en staken hun handen omhoog. op vrijwel hetzelfde moment reed een Engelse tank over de Hoofdstraat. De tank stopte vlak voor de overweg, pal voor ons huis, vurend met zijn mitrailleurs. Daarna volgde een doffe harde knal. De tank werd getroffen door een Panzerfaust en ik zag dat de bemanning van de tank er heel snel uitsprong. De Duitsers bleven met mitrailleurs vuren op de vluchtende soldaten. Een van hen was gewond en kroop langzaam de openstaande poort van de boerderij tegenover ons binnen. Er kwamen meer tanks over de Hoofdstraat. Zij reden de overweg over. Ook de tank die geraakt was werd weer bemand en bleek toch nog te kunnen rijden. Al in 1940 had ik E.H.B.O- opleiding gehad en ik was actief lid van het Rode kruis. Ik realiseerde me dat ik moest helpen. Ik ben naar de Engelse soldaat in de boerderij gerend, in de hoop voor hem iets te kunnen doen. Het was eigenlijk nog een jongen, een paar jaar jonger dan ik. Later bleek dat niets hem meer had kunnen helpen. ik heb hem nog een tijd in mijn armen gehouden totdat andere Engelse soldaten kwamen en hem overnamen. Hij was toen al overleden. Zoiets vergeet je natuurlijk nooit.”

Locatie graf John B. Millar
Mierlo War Cemetery.
De jonge Britse soldaat waar Francien Coolen het over heeft is 2e Luitenant John Bruce Millar van het derde Royal Tank Regiment. John B. Millar was afkomstig uit Dereham in Engeland. Hij is geboren op 14 november 1923, toen hij stief op 22 spetember 1944 was hij dus 20 jaar oud. Hij werd samen met zijn gesneuvelde strijdmakkers James Ion en Phillip Davies begraven in een drie tijdelijk graven aan de Slegersstraat in Mierlo-Hout. Op 7 september 1945 zijn ze overgebracht naar de Erebegraafplaats in Mierlo en daar naast elkaar begraven in de eerste rij van vak VI.

Grafsteen John Millar.
Mierlo War Cemetery.
Francien was vanzelfsprekend zeer onder de indruk van het overlijden van Millar, waarvan ze overigens dacht dat hij Adam heette omdat ze begreep dat zijn militaire vrienden hem zo noemden. Toen het mogelijk werd om een graf de adopteren, wat inhield het verzorgen van dat graf en er regelmatig een bezoek aan brengen, heeft zij dan ook meteen het graf van Adam geadopteerd. De Engelsen hadden de gewoonte hun grote legervoertuigen een naam te geven. De tank van John Bruce Millar werd Adam genoemd. Dus zijn vrienden hadden het toen over zijn tank en niet over 2e luitenant John Millar. Dus het graf dat Francien verzorgde was niet het graf van de soldaat die in haar armen gestorven was, maar dat van Robert Finlayson Adam. Deze 24 jarige Schot sneuvelde op 22 november 1944. .Vanaf het moment dat het misverstand werd opgehelderd heeft Francien zorg gedragen voor zowel het graf van John Millar als dat van Robert Adam.






naar boven


Robin Ordell en zijn bemanning

Flight lieutenant Robin Ordell DFC
24 jaar, gezagvoerder.

Flight lieutenant (in Nederland zouden we spreken van kapitein) Robin Ordell, DFC, werd geboren op 16 juni 1920 in Sydney als zoon van William Raymond (Tal) Ordell and Ethel May Ordell.
De letters DFC achter zijn naam duiden erop dat Robin Ordel drager was van het Distinguished Flying Cross. Dit is een Engelse hoge onderscheiding voor luchtmachtofficieren voor daden die getuigen van moed, doorzettingsvermogen en plichtsbetrachting tijdens gevechtsvluchten in oorlogssituaties. Hij kreeg het DFC op 2 Februari 1945 met het citaat: "Ordell is uitermate gekwalificeerd en was kapitein van een vliegtuig bij talrijke operaties tegen de vijand, waarbij hij toonde te beschikken over de grootste standvastigheid, moed en toewijding."

Na zijn opleiding aan het gymnasium aan de Sydney Grammar School werkte Robin als radio omroeper en leek zijn eigen carrière voort te zetten in de voetsporen van zijn vader als film- en theateracteur. Uiteindelijk trok de spanning om te gaan dienen bij de luchtmacht (Royal Australian Air Force, RAAF). Zijn vader hield dit tegen door te weigeren de verplichte handtekening onder het aanmeldingsformulier te zetten. Zodoende moest Robin wachten tot hij 21 was voordat hij bij de RAAF kwam.

Zijn toewijding maakte indruk op de recruiters van de RAAF zodat hij direct werd toegelaten. De opleiding ging hem heel gemakkelijk af. In april 1944 is Robin Ordell in Engeland aangekomen. Daar stelt hij de bemanning voor zijn toestel een Avro Lancaster III PB569 bommenwerper samen. De Lancaster is een vliegtuig van Britse makelij dat is gemaakt voor zware bombardementen. Het ontwerp van dit oorlogsvliegtuig begon in de jaren 30 door de vliegtuigbouwer Avro. Het beschikt over vier motoren en acht machinegeweren van 30 kaliber bij de neus, staart en middenstuk. De Lancaster had zeven bemanningsleden nodig om optimaal te functioneren: een piloot/gezagvoerder, een technicus als boordwerktuigbouwkundige, een navigator, een radiotelegrafist, een bombardeerder en twee schutters, de rompschutter en staartschutter.

Avro Lancaster in de lucht.
Misschien was het vanwege zijn gevoel voor humor dat Robin 2e luitenant Ian Ronald Osborne koos als zijn navigator. Ian trad in dienst van de RAAF op 18 september 1942. Hij was een ex-leerling van de North Sydney's Church of England Grammar School (SCEGS). Robin en Ian dolden er steeds weer om welke van deze twee scholen de beste was. In die strijd mengde zich dan steeds weer de door Robin als radiotelegrafist gekozen, 21-jarige sergeant-majoor Keith Kevin Reynolds, die wist te vertellen dat ze het allebei fout hadden omdat hij naar de King's School ging en dat die toch zeker de beste was. Reynolds stelde dat hij het kon weten, immers was hij nog een leerling toen hij in augustus 1942 op 19-jarige leeftijd dienst nam. Het was zeker ongebruikelijk om (ex-)leerlingen van drie van de meest prestigieuze particuliere protestantse scholen van Sydney samen te hebben in dezelfde vliegtuigbemanning, omdat de samenwerking daartussen vaak niet goed ging. De karakters van deze drie mannen lieten het echter wel toe. Robin Ordell was daar zeker debet aan.
The bombardeerder/frontschutter adjudant John Gordon Treatt Killen 24 jaar, kwam uit Goobragandra via Tumut, New South Wales, waar hij in de bosbouw werkte in het familiebedrijf. Melbourne was de geboorteplaats van beide schutters, 19-jarige rompschutter sergeant-majoor Ray McKaskill en de 20-jarige staartschutter sergeant-majoor James Harper. McKaskill en Harper konden zich niet beroepen op zo’n exclusieve opleiding als hun gezagvoerder Ordell. Zij hadden een lagere opleiding gevolgd en waren beiden aan het werk. McKaskill werkte hij als kruidenier assistent tot hij zich bij de RAAF meldde op 18 juni 1943. Harper was 18 toen hij zich liet inschrijven voor de opleiding bij de RAAF. Hij was een leerling-meubelmaker die ’s avonds nog een technische opleiding volgde.
De bemanning was compleet toen RAF sergeant Charles Scurr 24 jaar uit Durham in Engeland, werd aangesteld als boordwerktuigbouwkundige.

2e luitenant Ian Ronald Osborne,
20 jaar, navigator.
sergeant-majoor Keith Kevin Reynolds,
21 jaar, radiotelegrafist.
sergeant Charles Scurr,
24 jaar, boordwerktuigbouwkundige.
adjudant John Gordon Treatt Killen,
24 jaar, bombardeerder/frontschutter.
sergeant-majoor Ray McKaskill,
19 jaar, rompschutter.
sergeant-majoor James Harper,
20 jaar, staartschutter.







































Nadat de bemanning van de lancaster was samengesteld, werden Ordell, Killen en Osborne bevorderd tot onderofficier en keken ernaar uit dat de rest van de bemanning ook een bevordering zou krijgen. Die extra rang en het mooiere uniform waren dat zeker de moeite waard vonden ze. De 6 Australiërs vormden een populaire vriendengroep met Robin Ordell als stralend middelpunt. Zijn skills als radio-omroeper en acteur hebben daar zeker aan bijgedragen.

Op zaterdag 3 februari 1945 op 16.05 uur brulden de motoren van Lancaster PB569 toen Robin Ordell de remmen losliet en de bommenwerper met de 7 bemanningsleden de lucht in ging met als bestemming was de Benzol-fabriek in Bottrop, Duitsland. Vol goede moed en met voldoende bommen en geweermunitie werd de vlucht aangevangen om de vijand in de nadagen van de oorlog nog meer in de problemen te brengen. De bemanning wist natuurlijk dat de zoeklichten van de Duitsers gemeden moesten worden, maar het is bekend dat de veelal onervaren piloten er een spel van maakten om toch even in de zoeklichten te komen en dan via een manoeuvre aan het afweergeschut te ontkomen. De vlucht ging over de Noordzee en Nederland naar het doel in het Ruhrgebied. Het zou de laatste keer zijn dat de bemanning deze route zou vliegen.

Hauptman Heinz Rökker.
Het afleveren van de bommen in Bottrop goed gegaan, volgens de vluchtgegevens werden ze gedropt om 5 over half acht die avond. Daarna keerde het vliegtuig terug richting de RAF basis in Grimsby, Lincolnshire.
Zelfs zo laat in de oorlog was het Duitse luchtafweergeschut dodelijk. De zoeklichten kwamen en gingen en de Lancaster PB569 werd geteisterd door wat licht luchtafweergeschut. Er leek niets aan de hand te zijn, maar toen ging het allemaal vreselijk mis. Het vliegtuig werd vol gevangen door het zoeklicht en ze werden geraakt vanuit de nachtjager van Hauptman (kapitein) Heinz Rökker. Dit was een zeer succesvolle jager op vijandelijke toestellen. Alleen in deze nacht zou hij verantwoordelijk zijn voor het neerhalen van 3 toestellen van de RAF. In totaal haalt hij 64 (waarvan 63 ’s nachts) Britse bommenwerpers uit de lucht in de Tweede Wereldoorlog.
De Lancaster van Ordell en zijn bemanning vloog in brand en de vlammen laaiden op en overspoelden de romp met ongelooflijke snelheid. Het vliegtuig dook vanaf een hoogte van ongeveer 12.000 ft (3.600 m), steil naar beneden.

James Harper meende het zwakke stemgeluid van zijn gezagvoerder te horen waarin deze het bevel gaf het vliegtuig te verlaten. Hij draaide de achtertoren met de hand in de positie om te kunnen springen. Hij sprong en verloor het bewustzijn. Het volgende wat hij zich herinnert is dat hij de sterren en de wolken zag. Hij schatte op ongeveer 3.000 voet (914 m) te zijn en hij trok aan het trekkoord van zijn parachute. Harper wist toen nog niet dat hij de enige overlevende van zijn bemanning zou zijn. De Lancaster PB569 HW-Y stortte neer in een mijnenveld en spatte uiteen, vroeg in de ochtend op zondag 4 februari 1945 bij Swolgen een buurtschap bij Boekhuizervorst enkele kilometers ten oosten van Venray.

Oprukkende Britse troepen vonden de verspreide wrakstukken en de zwaar toegetakelde lichamelijke overschotten van vijf bemanningsleden. Het lichaam van navigator Ian Osborne lag op enkele honderden meters verwijderd van de crash plek. Hij werd vervoerd naar het Sint Elizabeth ziekenhuis in Venray waar hij aan zijn verwondingen bezweek en werd begraven op de begraafplaats van het ziekenhuis bij het tegenovergelegen Sint Odaklooster.

James Harper landde in een veld en verstopte hij zich in een verlaten huis. De volgende ochtend werd hij gevonden door Duitse soldaten. Ze waren op terugtocht en prikkelbaar. James was bang dat hij ter plaatse zou worden geëxecuteerd. Gelukkig gebeurde dat niet. Hij werd krijgsgevangene gemaakt en meegenomen. Al snel groeide de groep met meer krijgsgevangenen en meer Duitse soldaten. Het was koud en regenachtig, er was onvoldoende voedsel beschikbaar en door het feit dat meerdere krijgsgevangenen gewond waren schoot de groep maar langzaam op. De Duitsers zinde dat niet omdat de geallieerden hen op de hielen zaten. Harper was nog steeds bang dat de Duitsers zouden kiezen voor de finale manier om van hun krijgsgevangenen af te komen. Op een gegeven moment werd de groep aangevallen door een Amerikaans P51 Mustang jachtvliegtuig. Hierbij werd een aantal krijgsgevangenen en een aantal Duitsers gedood.

locatie graven van Robin Ordell en zijn bemanning
Mierlo War Cemetery.
James Harper overleefde die aanval en kwam uiteindelijk in Moosburg. Hij zou daar twee maanden als krijgsgevangene doorbrengen waarna hij bevrijd werd door Amerikaanse soldaten. James Harper werd teruggevlogen naar Engeland en ontdekte daar zijn vrienden uit de Lancaster waren omgekomen. Harper keerde terug naar Australië, nog steeds slechts 21 jaar oud, zijn avontuur was gedenkwaardig geweest, maar hij had geen antwoord op de vraag die hem beklemde: 'Waarom ik?'

Het lichaam van Robin Ordell en dat van John Killen, Keith Reynolds, Ray McKaskili en Charles Scurr werden begraven in Broekhuizervorst op 16 februari. Op 4 juli 1945 werden ze opgegraven en herbegraven in Mierlo. In eerste instantie zou Charles Scurr begraven worden op de erebegraafplaats van het Gemenebest in Venray, maar George en Sarah Scurr besloten in overleg met de andere families dat hun jongens graag naast elkaar begraven zouden hebben willen worden - omdat ze in het leven zo genoten hadden van elkaars gezelschap.
<

graven van Ian Osborne, Robin Ordell en John Killen.
Mierlo War Cemetery.
graven van Ray Mckaskill, Keith Reynolds en Charles Scurr.
Mierlo War Cemetery.

Opmerkelijk is nog de inscriptie op de graven van Robin Ordell en Ian Osborne. Op het graf van Robin staat “Sydney Grammar school” en op dat van Ian “SCEGS North Sydney 'Vital lampada tradunt'". (Het latijn is het motto van de school: Geef de fakkel door.) Deze verwijzingen naar hun middelbare scholen is door hun ouders specifiek gevraagd om daarmee door te gaan in de leuke en competitieve strijd tussen Robin en Ian over welke van hun scholen nu echt de beste was.

De graven van de bemanning van de Lancaster PB569 zijn de enige Australische graven op de Gemenebest begraafplaats in Mierlo.

naar boven

Liberation route 2019. logo 75 jaar vrijheid Liberation route 2014

Ontwerp: Beeldmerk 
	ViziVormViziVorm | Realisatie: Bullit beeldmerk Apart InternetApart Internet | Webmaster: Hans Verhees